Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau. Dyslexie is vaak erfelijk bepaald door afwijkingen in bouw en functie van de delen van de hersenen die taal verwerken.
Dit komt soms al naar voren als het kind jonger is: de spraak- en taalontwikkeling komt niet makkelijk op gang. Niet alle jonge kinderen met deze problemen ontwikkelen dyslexie en er zijn ook kinderen die vlot leren spreken en wel dyslexie krijgen.
Kinderen met dyslexie hebben moeite met de fonologische vaardigheden: het verschil tussen klanken wordt onvoldoende herkend (bijv. aa en a),
klanken kunnen niet of moeilijk worden samen gevoegd tot woorden en kleine verschillen tussen klanken worden moeilijk uitgesproken (bijv. tussen ui/eu/u/uu). Ook kan het kind moeilijk met klanken ‘spelen’. Een opdracht als “Welk woord krijg je als je de n van het woord knap vervangt door de l“ kan erg lastig zijn. De fonologische vaardigheden zijn belangrijk in het proces van het leren lezen en spellen. Na groep 3 en 4 moeten de fonologische vaardigheden bij het leren lezen en spellen steeds meer worden geautomatiseerd. Dit gaat bij dyslectische kinderen vaak heel langzaam en vraagt meer specifieke oefening.
Een 2e probleem bij dyslexie is het moeilijk kunnen automatiseren van aangeleerde kennis, die bestaat uit toevallige relaties. Bij jonge kinderen kan dit al opvallen: ze leren bijv. de kleuren langzaam en kunnen de namen van klasgenootjes of familieleden moeilijk onthouden. Ook opzegversjes zijn een struikelblok. Later kunnen dan de letters lastig onthouden worden. Kinderen met dyslexie hebben vaak moeite met het automatiseren van de spellingsregels. Wat ook naar voren kan komen, is het moeilijk op woorden kunnen komen, terwijl het kind de woorden wel kent. Deze woordvindingsproblematiek kan in meer en mindere mate aanwezig zijn. Dit maakt ook dat het lezen langzamer gaat. Het leesbegrip kan daardoor moeilijk tot stand komen.
Logopedisten zijn deskundig op het gebied van diagnostiek, indicatiestelling en behandeling van spraak- en taalstoornissen. Hiermee onderscheiden zij zich van de andere beroepsgroepen die zich met dyslexie bezig houden, bijvoorbeeld orthopedagogen en remedial teachers.
Dit is in het bijzonder van belang omdat zij kennis hebben van de diagnostiek en begeleiding van factoren die met dyslexie samenhangen, zoals fonologische vaardigheden en oproepsnelheid.
Soms is er nog helemaal geen sprake van een kind dat in het leerproces vastloopt, maar zijn er wel al risicofactoren te signaleren.
Risicofactoren voor dyslexie in de eerste jaren van de basisschool kunnen door gespecialiseerde logopedisten goed worden gesignaleerd en begeleid.
Wanneer oudste kleuters moeite hebben met fonologische vaardigheden en automatiseren, en zeker als er dyslexie in de familie voorkomt, is extra hulp van de logopedist aan te raden. Een ‘voorschot-behandeling’ geeft het kind een steuntje in de rug bij aanvang van groep 3.
De behandeling in een vroeg stadium door een gespecialiseerde logopedist kan een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van leesproblemen of het verminderen van het gevolg ervan.
De diagnose ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) wordt gesteld door een orthopedagoog of psycholoog. Dit kan pas gedaan worden wanneer een kind een periode specifieke extra hulp heeft gekregen op school en/of daarbuiten en wanneer deze hulp geen duidelijke verbetering heeft gegeven. Een logopedist mag geen dyslexie diagnosticeren.
In de behandeling wordt samengewerkt met de ouders en de school van het kind. Ook wordt rekening gehouden met de totale ontwikkeling van het kind en eventueel bijkomende problemen.